Lang geleden woonde er in Dwaele een koning. Hij was een hooghartige man die niet van verrassingen hield. En dus regeerde hij Dwaele met strakke hand. Vanuit zijn hoge toren in de paleistuin hield hij alles en iedereen in de gaten. Dag in, dag uit spiedde hij vanuit het hoogste raam over de stad en haar verre omstreken. Het kon soms wel dagen duren voordat de koning naar beneden kwam om een hapje te eten. Daarna snelde hij opnieuw de toren in om vervolgens weer dagen niet gezien te worden.
Toen hij op een dag weer uit zijn raam tuurde, gromde hij ontevreden. Hij kon alles goed zien, tot in de verste verte, tot aan de horizon. Maar juist dát zinde hem niet. Want wat gebeurde er achter die horizon? De koning ging op zijn tenen staan. Maar hoezeer hij zich ook uitrekte, áchter de horizon kon hij niet kijken. En dat kon natuurlijk niet. Snel liet hij de beste bouwvakker van Dwaele aantreden en vertelde hem nog die dag te beginnen met het bouwen van een nieuwe, nog hogere toren. In een nog hogere toren kon de koning immers nog verder kijken. De bouwvakker streek eens door zijn lange baard en krabbelde wat op papier. Toen knikte hij. Morgen zou de toren klaar zijn.
Die volgende morgen werd de koning wakker van het gekwetter van de vogels in zijn paleistuin. Zijn toren, zou zijn toren al klaar zijn? Hij sprong uit zijn bed, zette zijn kroon op, en keek uit het raam. Zijn mond viel open van verbazing. Daar stond zijn oude toren, maar met een tweede toren er bovenop! Zijn toren was nu keer zo hoog! De koning schoot zijn koninklijke sloffen aan en snelde naar buiten. Hij opende de deur van de toren en rende de trappen op. Boven aangekomen gooide hij de luiken open en keek naar buiten. Voor hem lag zijn uitgestrekte land. De koning glimlachte tevreden, want hij kon nu veel verder kijken, zover als hij maar wilde! Of, nou ja, niet helemaal… Want hoe hij het ook probeerde, het lukte hem nog steeds niet om óver de horizon te kijken. Dat beviel hem niet. Weer werd de koninklijke bouwvakker opgetrommeld. Deze werd opgedragen de toren nog diezelfde dag een stuk hoger te maken.
Toen hij later die dag nieuwsgierig om het hoekje van de paleisdeur keek, wist hij niet wat hij zag. Midden in zijn paleistuin stond de hoogste toren die hij ooit had gezien. Hij rende de arme bouwvakker omver en liep uitgelaten de trappen op. Uitgeput kwam hij boven en keek naar buiten. Zijn adem stokte. De hoogte duizelde hem en liet hem tollen op zijn benen. Wat een uitzicht! Vanuit deze toren kon hij nu voor altijd zijn rijk goed in de gaten houden. Met een tevreden zucht tuurde hij in de verte. Daar zakte de zon langzaam langs de avondhemel. Als een gloeiende bal lag hij op de horizon. De koning genoot van het uitzicht … totdat de zon langzaam toch áchter de horizon verdween, uit zijn zicht!
De koning werd woest en liet zijn bouwvakker opnieuw aantreden. Hij moest opnieuw een toren bouwen. Een toren, van waaruit hij over elke horizon zou kunnen kijken. Lukte hem dit niet voor het vallen van de nacht, dan zou de koning hem zonder pardon in de kerkers van het paleis gooien. Geschrokken ging de bouwvakker opnieuw aan de slag. Hij bouwde en bouwde. Steen op steen. Hoger en hoger. De bouwvakker wist dat dit de grootste toren moest worden die de wereld ooit had gezien. Een toren waarvan de top vanaf de grond niet te zien was. Een toren waar vandaan je over elke horizon kon turen. Hij zwoegde en zwoegde. En net voor middernacht was hij klaar. Doodmoe gaf hij de sleutel aan de koning. Deze sprak voldaan dat hij altijd had geweten dat de bouwvakker hem nooit zou teleurstellen.
Met een fakkel in de hand holde de koning de donkere toren in. Uren en uren beklom hij de trappen. Steeds sneller en sneller rende hij omhoog, met enorme stappen en met veel kabaal, ver voorbij de wolken, de nachtelijke hemel in. De toren begon ervan te schudden. Er begonnen stenen af te brokkelen en de traptreden begonnen te rammelde. Maar nòg wist de koning niet van ophouden. ‘Nog even,’ dacht hij, ‘en ik ben aan de top. Nog even en ik ben heer en meester tot achter iedere horizon.’ Hij had niet door dat om hem heen de muren begonnen te scheuren. De toren zwaaide gevaarlijk heen en weer. Maar de koning rende alleen maar harder en harder.
En toen, plotseling, begaf de toren het. Hij barstte in duizend stukken uiteen. Met een harde gil viel de koning naar beneden. Hij viel en viel, uren en uren, dagen en dagen! Ja… zelfs jaren en jaren. Tot op de dag van vandaag. In heldere nachten ziet men hem nog steeds vliegen. Zijn fakkel trekt dan een streep van licht langs de hemel. Sommigen noemen het een vallende ster. Maar de Dwaelers weten beter.