Even buiten Dwaele, verscholen onder de oudste bomen van het bos, ligt herberg ‘De Dwaeler.’ De herberg ligt hier al lang. Heel lang. Al in de oudste verhalen wordt hij vermeld. De Dwaeler is bekend bínnen, maar wellicht nog wel veel bekender buiten Dwaele. Al sinds mensenheugenis verwelkomt men hier lieden van over menig horizon. Je kunt er goed eten en goed slapen. Groot is het er niet. De eetzaal telt maar een handjevol tafels en onder het rieten dak bevinden zich slechts een paar slaapkamers. Maar … het is er altijd druk. Zeker wanneer in de late herfst de Dwaelse Jaarmarkt wordt gehouden. Dan stroomt de herberg vol met handelsreizigers, artiesten en gelukszoekers die er elkaar treffen boven een stevige maaltijd en een goede pot bier. Dit sprookje gaat over één van die bijzondere ontmoetingen …
Lang geleden deed een marktkoopman in de vroege avond zijn intrek in de herberg. De koopwaar, die hij de volgende morgen op de markt in Dwaele zou verkopen, had hij samen met zijn paard in de stal gezet. Moe van zijn reis plofte hij neer aan een tafeltje bij het raam. Nu eerst een goede maaltijd en een warm bed, dacht hij. Van de maaltijd die de herbergier hem kort daarna serveerde, liep het water hem in de mond. Een enorme varkensbout en een flinke pul bier. Hij pakte zijn mes en wilde net gaan eten, toen er iemand bij hem aan tafel schoof.
Verstoord keek de marktkoopman op van zijn bord. Voor hem zat een man. Hij was klein van stuk en droeg stoffige kleding. De groeven in zijn gezicht verraadden een hoge leeftijd. Hij nam zijn hoed af en legde deze op tafel. ‘Smakelijk.’ Sprak de man vriendelijk. De koopman knikte en wilde aan zijn maaltijd beginnen, toen de oude man plots dichterbij schoof. ’Neemt u het mij niet kwalijk, vreemdeling, maar zou ik u een vraag mogen stellen?’ De koopman keek weer op. ‘Nou, liever niet, zoals u ziet ben ik aan het eten.’ De oude man knikte. ‘Dat begrijp ik. Dat begrijp ik. Maar … als u mij toestaat slechts één enkele vraag te stellen, ben ik er zo weer vandoor.’ De marktkoopman zuchtte en leunde achterover. ‘Eén vraag?’
‘Eén vraag.’ Verzekerde de oude man hem.
‘Nou, vooruit dan maar.’ Zei de koopman.
De oude man glimlachte en kroop ongemakkelijk dichtbij. Met zijn hoofd boven de walmende varkensbout op het bord sprak hij zacht: ‘Vertel u mij eens, gelooft u in het toeval of gelooft u in het lot?’
De koopman keek de man verbaasd aan. Het toeval of het lot? Wat was dát nu voor een vraag? Hij zag hoe de oude man zijn verbazing met plezier bekeek. Het toeval of het lot? Hij had geen idee. En hij had hier ook helemaal geen zin in ook. Hij had honger en hij wilde eten. En wel nu. ‘Het spijt me,’ sprak hij resoluut, ‘ik heb daar geen antwoord op. Zou u mij nu willen excuseren? Ik wil graag verder eten.’ De oude man glimlachte. ‘Ik begrijp het volledig. Neemt u mij niet kwalijk. Eet u smakelijk en nog een fijne avond.’ Hij zette zijn hoed op en liep de herberg uit.
De volgende avond kwam de koopman terug van de Dwaelse Jaarmarkt. Hij zette zich tevreden aan hetzelfde tafeltje aan het raam. De dag was goed voor hem geweest. Hij had een flink deel van zijn waar al verkocht en hij besloot dit vanavond wederom te vieren met een stevige maaltijd. De waard bracht hem een pul bier, die hij direct aan zijn mond zette. Met zijn ogen dicht nam hij een flinke slok. Heerlijk. Maar toen hij daarna zijn ogen weer opende, zag hij tot zijn verbazing dat dezelfde man van gisteren weer voor hem stond. Met een zwier nam deze zijn hoed af en nam plaats aan het tafeltje. ’Vreemdeling, neemt u het mij vooral niet kwalijk,’ sprak hij, ‘maar zou ik u een vraag mogen stellen?’ De koopman zette zijn pul neer en lachte luid: ‘Ha, of ik in het toeval geloof of in het lot, zeker?’ Hierop begonnen de ogen van de oude man te glinsteren. ‘Ja, ja, inderdaad!’ Sprak hij opgetogen. ‘En?’
De koopman haalde zijn schouders op. ‘Ach, goede man, geen idee. Het toeval of het lot? Wat maakt het uit? Ik heb daar nog nooit over nagedacht. Maar … waarom wil JIJ dat weten?’ De oude man glimlachte geheimzinnig. ‘Tja, die vraag kan ik pas beantwoorden als u eerst míj́n vraag beantwoordt. Dus… denk er eens over. Ik hoor het graag van u.’ De oude man stond op, groette de koopman hoflijk, en liep naar buiten. Vertwijfeld staarde de koopman in zijn bier. Het toeval of het lot? Hij had nog steeds geen idee. Maar die oude man maakte hem wel nieuwsgierig.
Ook de volgende avond zat de koopman aan het tafeltje aan het raam. Geregeld keek hij naar de deur, alsof hij op de oude man zat te wachten. En misschien was dat ook wel zo. Maar hij zag hem niet binnenkomen. Zou hij het er maar bij gelaten hebben? Het was ook wel een raar mannetje, met een rare vraag. Maar plots werd er op zijn schouder getikt. De koopman draaide zich om. Naast hem stond … de oude man! Waar kwam HIJ ineens vandaan? ’Vreemdeling, mag ik u een vraag stellen?’ De koopman schoof een stoel naar de oude man en wenkte hem te gaan zitten. ‘Ik heb er over nagedacht,’ sprak hij, ‘en als ik dan tóch moet kiezen, kies ik ervoor te geloven in het lot.’ De oude man glimlachte. ‘Ah, juist ja … het lot.’ Knikte hij, en begon breed te glimlachen. ’Nou, dan heb ik een voorstel aan u.’ Zijn ogen begonnen te glimmen. ‘Als u echt gelooft in het lot, zoals u stelt, gelooft u dus dat sommige zaken gebeuren met een reden, nietwaar?’ De koopman knikte, maar begreep eigenlijk niet wat de oude man bedoelde. ‘Ziet u,’ sprak de man, ‘als u echt durft te vertrouwen in het lot, kunnen er mooie dingen gebeuren. Ik kan u zelfs een rijk man maken. Maar hoe diep gaat uw geloof in het lot?’
De koopman fronste zijn wenkbrauwen. ‘Rijk maken? En hoe ga je dat dan wel doen?’
‘Door u voor dat geloof te belonen, natuurlijk. U laat immers zien oprecht te geloven in het lot.’ De oude man opende zijn hand en legde deze op tafel. ‘Laat ik het u zo vragen. Is uw geloof u 10 goudstukken waard?’
De koopman keek naar de geopende hand. Tien goudstukken? Dat was zo’n beetje wat hij tot nu toe op de Jaarmarkt had verdiend. Hij keek de oude man onderzoekend aan. ‘En wat levert mij dat op?’
‘Die 10 goudstukken,’ sprak de oude man zacht, ‘leveren u morgen 101 goudstukken op.’
De koopman moest hard lachen, maar zag hoe de oude man hem heel serieus aan bleef kijken. Het maakte hem aan het twijfelen. 10 goudstukken die morgen 101 goudstukken zouden opleveren? Hoe kon dat nou? En waarom zou hij zijn geld überhaupt aan deze oude man geven? Wie weet was het wel een oplichter en probeerde hij dit vaker? Hij zou hem vast nooit meer terugzien? Maar toch. Het maakte hem wel nieuwsgierig.
‘Goed,’ sprak hij uiteindelijk, ‘je hebt mij overtuigd.’ Hij legde 10 blinkende goudstukken op tafel. ‘Maar beduvel me niet, want ik geef je mijn vertrouwen.’ De oude man schudde zijn hoofd. ‘Nee. Je moet MIJ niet vertrouwen. Je moet het lot vertrouwen! Doe je dat?’ De kopman keek naar zijn tien goudstukken en toen weer naar man. Die ouwe leek het te menen. De koopman knikte, waarna de oude man met zijn hand in één keer de goudstukken van tafel veegde en opstapte. ‘Goed. Dan zie ik u morgen.’ Hij groette en liep de herberg uit. De koopman bleef vertwijfeld achter. Wacht even. Had hij dit echt gedaan? 10 goudstukken! Voor wat? Zou hij de man ooit terugzien? En dus ook zijn geld? Hij dacht aan de woorden van de man: ‘Geloof in het lot. Sommige dingen gebeuren niet zomaar.’
Maar wie wist uiteindelijk wat het lot was? Bedacht de koopman. Misschien was het wel zijn lot dat hij zojuist verschrikkelijk was beetgenomen!
Met die gedachte zat hij de volgende avond weer aan het raam. De Dwaelse Jaarmarkt was ondertussen voorbij en hij zou morgen zijn reis vervolgen. De koopman speurde door de eetzaal, maar de oude man was nergens te bekennen. Precies wat hij al dacht. Hij keek naar buiten. Maar ook daar was hij niet te zien. Het werd later en later. De koopman zuchtte. Hoe kon hij zo stom zijn? Die oude knar heeft me gewoon beet genomen. En naar dat geld kan ik wel fluiten. 10 Goudstukken! Hij legde zijn hoofd in zijn handen en sloot zijn ogen.
‘Pardon, mag ik u storen?’ Klonk er opeens een stem. ‘Ik geloof dat ik naar u op zoek ben.’
De koopman schrok op. Voor hem stond een jongedame. Ze keek hem onderzoekend aan.
‘Ik kom u dit geven.’ Sprak ze ietwat nerveus. ‘Ze graaide in haar tas en legde iets op tafel.
De koopman keek verbaasd naar wat er voor hem op tafel lag. Hert was een buidel. Voorzichtig opende hij het zakje en bekeek de inhoud. Zijn mond viel open. Daar blonk een enorme stapel goudstukken. Misschien wel honderd! De koopman slaakte een zucht van verlichting. ’Ha, hij heeft woord gehouden.’ Sprak hij opgetogen. ‘Die ouwe heeft zijn woord gehouden!’
Tegenover hem keek de jonge vrouw hem vragend aan. ‘Die ouwe?’
‘Ja, die ouwe. Die man die mij al drie dagen vraagt of ik in het lot geloof en aan wie ik gisteren 10 goudstukken heb toevertrouwd. Als ik geloofde in het lot zou ik er vandaag honderd voor terugkrijgen. En kijk nou eens! Ik was zo bang dat hij mij gisteren had beetgenomen.’
De jongedame keek de koopman vragend aan. ‘Excuseert u mij. Ik weet niet precies wat u bedoelt, maar ik kom u dit buideltje namens mijn grootvader overhandigen.’
Hierop pakte de koopman haar hand. ’Jongedame, wilt u hem daarvoor dan namens mij hartelijk danken?’
De blik in de ogen van het meisje veranderde. ‘Ehm… Dat zal niet gaan. Mijn opa is al 20 jaar dood … Als klein meisje heb ik hem op zijn sterfbed moeten beloven dit buideltje vanavond, in deze herberg, op dit tijdstip, aan de persoon aan dit tafeltje te overhandigen.’
Hierop groette ze kort, sloeg haar mantel om, en liep weg.
Vertwijfeld keek de kopman jaar na. Wat was hier in hemelsnaam gebeurd? Voor hem lag het buideltje. Hij opende het buideltje en bekeek de kostbare inhoud. Daar lagen 101 goudstukken te blinken in het kaarslicht. Terwijl hij in zijn hoofd probeerde te rijmen wat hem was overkomen, rommelde hij met zijn vingers in het buideltje. Daar, tussen de goudstukken,voelde hij iets. Het leek wel papier. Hij peuterde in het buideltje en haalde het eruit. Het was een klein briefje. Hij vouwde het open en las de tekst.
Beste vreemdeling,
Twijfel en onzekerheid
Zijn als de mens zo oud
Maar hij die het lot belijdt
Vergaart zielenrust en goud
Goud door u te houden
In honderd en één stuk
Daar u ’t lot koos te vertrouwen
Boven toeval en geluk
Waar uw reis u ook brengen zal
In verre landen, verre steden
Geloof en vertrouw dat bovenal
Niets gebeurt … zonder reden