Aan het hoofd van de Grote Markt in Dwaele staat het statige orkestgebouw. Al sinds Dwaelse heugenis klinken hier de meest prachtige symfonieën van over de hele sprookjeswereld. Het orkest staat hoog aangeschreven en kent al eeuwenlang vele liefhebbers. Maar de allergrootste fan was toch wel prinses Petronella van Dwaele. Zij leefde hier lang, lang geleden. De prinses was een schuwe en teruggetrokken dame. Ze hield er niet van om in de openbaarheid te treden en kwam daarom maar zelden buiten het paleis. Kwam je haar toch tegen, dan keek ze dwars door je heen en zei niets. Ze leefde een stil en kil leven. Maar ze kende één liefde. Dat was de muziek die het Dwaels Orkest ten gehore bracht, en die zij trouw iedere dag kwam beluisteren. Iedere dag een nieuw stuk. Dat was de afspraak. Gezeten in de grootste zetel in de concertzaal verslond ze hier symfonieën, cantates en opera’s, steevast met gesloten ogen, waaruit niet zelden een traantje ontsnapte. Na het optreden verborg ze deze traan snel in een koninklijk zakdoekje, bedankte het orkest met een koel knikje, en verliet de zaal. Op deze wijze had ze in haar lange leven al eindeloos veel muziek beluisterd. Ze was er zo gek op, dat haar voortdurende drang naar nieuwe muziek op een slecht moment bijna de ondergang van het orkest betekende.
Op een avond was de dirigent aan het werk in zijn werkkamer toen er op zijn deur werd geklopt. Nog voordat hij had geantwoord zwaaide de deur open en stormde er een pezige dame naar binnen. Het was de eerste violiste, die een grote stapel partituren in haar handen hield. Met paniek in haar ogen gooide ze die op het bureau van de dirigent. ‘Het is gebeurd! Het is gebeurd!’ Geschrokken keek de dirigent naar zijn eerste violiste. ‘Wát is er gebeurd?’ De eerste violiste sloeg met haar hand op de stapel bladmuziek. ‘De muziek… De muziek is op!’ De dirigent stond op. ‘Op? Hoe bedoel je op?’ De violiste jammerde: ‘Nou … op! Finito. Klaar. Onze prinses heeft in haar leven al zoveel muziek geluisterd dat er geen nieuwe muziek meer is. De melodieën zijn op!’ Ze zakte in een stoel en sloeg haar handen voor haar ogen. ‘Oh, en ik zag het al aankomen, maar er was natuurlijk weer niemand die naar mij luisterde! En nu? Wat moeten we nu?’
‘Kom. Kom.’ zei de dirigent. ‘Maak je niet zo druk. Er zal toch heus nog wel iets nieuws te vinden zijn?’ De eerste violiste wees op de grote stapel papier op het bureau. ‘Geloof me, ik heb overal gezocht, maar alles is al gespeeld. Ik heb de knapste componisten uit de stad erop gezet, maar niemand weet iets nieuws te verzinnen. Zodra ze ook maar drie noten op papier schrijven, lijkt het al op een stuk dat de prinses al eerder heeft gehoord. Oh, het is om wanhopig van te worden!’ De dirigent keek vertwijfeld naar de enorme stapel partituren op zijn bureau. ‘Maar dat zou betekenen dat we morgen geen nieuwe muziek kunnen spelen voor de prinses.’ De eerste violiste spreidde haar armen. ‘Hèhè, snap je hem nu? Het is verschrikkelijk!’ De dirigent liep naar het raam en staarde naar buiten. Geen nieuwe muziek voor de prinses. Dat was in zijn hele leven nog niet voorgekomen. Dag na dag, jaar na jaar, had hij de prinses mogen trakteren op prachtige nieuwe muziek, maar als zijn violiste gelijk had … was dit een regelrechte ramp! Hij staarde naar de horizon. Toen zei hij zacht: ‘Tja, dan zit er nog maar één ding op.’ De violiste keek hem aan en schrok. ‘U bedoelt toch niet…?’ De dirigent knikte. ‘Dat is helaas precies wat ik bedoel.’ De violiste sprong op uit de stoel en kwam voor de dirigent staan. ‘U gaat het toch niet aan hém vragen? Zeg dat het niet waar is.’ De dirigent trok zijn schouders op. ‘Ik ben bang dat we in deze situatie geen andere keuze hebben.’ De eerste violiste staarde in de ogen van haar dirigent. ‘Luciano Crescendo? U meent het nog echt ook!’
‘We kunnen niet anders.’ antwoordde de dirigent. De eerste violiste rolde met haar ogen. ‘Luciano Crescendo, de meest gevreesde componist van de hele sprookjeswereld. Die man heeft een ego groter dan de Dwaelse berg. Zijn attitude heeft al meer kapot gemaakt dan ons lief is. Om over zijn muziek maar te zwijgen. De laatste keer dat hij zijn muziek hier ten gehore bracht is het publiek de zaal uitgerend. En het orkest erachteraan! U heeft hem daarna voor het leven geweerd uit dit gebouw. Bent u dat soms vergeten? Luciano Crescendo is geen componist. Hij is een blok dynamiet!’ De dirigent knikte. ‘Klopt allemaal. Maar als er één iemand in Dwaele is die iets totaal nieuws weet te verzinnen, is hij het. Laat hem morgenavond naar het orkestgebouw komen.’
De volgende avond stond de dirigent al vroeg voor het orkestgebouw. Hij liep nerveus heen en weer. Vanavond had hij nieuwe muziek nodig en de enige die hem daarmee nog kon helpen was nu naar hem op weg. Luciano Crescendo, een enorme man, met een nog groter ego. Hij herinnerde zich hem nog goed. Hij was het immers die Crescendo de vorige keer de toegang tot het orkestgebouw had ontzegd, om nooit meer terug te komen. En hier stond hij. Te wachten op een wonder dat alleen Crescendo nog kon brengen. Aan de overkant draaide een koets de Dwaelse Markt op. Daar zou je hem hebben. De dirigent zuchtte. Had hij hier wel goed aan gedaan?
Nadat de koets voor het orkestgebouw was gestopt, zwaaide de deur open. Daar stapte hij uit, Luciano Crescendo. Hij leek nog groter dan ooit toen hij zijn enorme postuur uit de koets bevrijdde. Zijn buik schuurde door de deuropening. Van boven zijn enorme neus keek hij neer op de dirigent, die hem toeknikte. ‘Meneer Crescendo, wij hebben uw hulp nodig.’ Luciano stak een stapel bladmuziek onder zijn arm en beende langs de dirigent richting de entree. ’Kijk eens aan. Mijn hulp? Toe maar.’ De dirigent moest moeite doen hem bij te houden. ‘Ja, ziet u, wij zijn tot de ontdekking gekomen dat wij voor onze prinses geen nieuwe muziek meer kunnen verzinnen. De melodieën lijken op te zijn.’ Luciano liep hard door. ‘Onzin.’ De dirigent liep hijgend achter de enorme man aan. ‘We hopen dat u hierin iets zou kunnen betekenen.’ Plotseling stond Luciano stil en draaide zich om. Hij boog zich over de dirigent heen. ‘Wellicht had je je dat beter kunnen bedenken voordat jij mij hier uit het gebouw verbande.’ De dirigent zocht naar woorden, maar Luciano had zich alweer omgedraaid en liep op de toegangsdeuren van de grote zaal af. Met een enorme duw zwaaide hij ze open. Daar, op het podium zat het orkest al te wachten. Met een mix van afschuw en angst bekeken ze hoe Luciano het podium opliep. ‘Jullie zien het goed. Ik ben ik er weer. En terecht.’ zei hij triomfantelijk. ‘Een genie als ik weer je niet zomaar uit deze zaal.’ Hij gooide de stapel partituren naar de eerste violiste en maande haar de stukken uit te delen. Hij draaide zich om en zag hoe de dirigent ondertussen plaats had genomen op de katheder. ‘Wat ben jij van plan? Wegwezen!’ Met een enorme duw gooide hij de dirigent van het podium af. ‘Ik laat mij hier niet twee keer wegjagen, snotneus. Mijn muziek. Mijn katheder.’
Op dat moment opende de zaaldeuren opnieuw. Daar was de prinses. Met koninklijke schreden kwam ze de trap aflopen. Toen Petronella op het podium Luciano Crescendo zag staan, hield ze even in. Maar de dirigent wenkte haar vriendelijk plaats te nemen op haar stoel. Ach, hij zou wel weten wat hij deed. Ze ging zitten en sloot haar ogen. Luciano tikte op zijn lessenaar en het orkest begon te spelen. Met grote gebaren dirigeerde Luciano het orkest door de eerste maten. De zaal vulde zich langzaam met muziek. Maar plotseling opende de prinses haar ogen en stond op. Het orkest hield direct stil. Prinses Petronella keek ontstemd. ‘Uhm, met alle respect wil ik u er graag op wijzen dat ik dit stuk al eens eerder heb gehoord. Kunt u niet iets nieuws spelen?’ Luciano draaide zich om en keek nijdig naar de prinses. Pardon? Wat dacht die vrouw wel? Dacht ze dat zij hem wel even kon vertellen wat nieuwe muziek was? Hij, de grote componist Luciano Crescendo? Wacht maar, hij zou haar wel even iets laten horen. Hij droeg het orkest op naar het tweede vel te bladeren en tikte met zijn stokje op de lessenaar. Opnieuw vulde de zaal zich met muziek. Maar opnieuw stond de prinses op. ‘Ik dacht dat ik toch duidelijk was. Ik vroeg u iets nieuws te spelen. Dit stuk ken ik ook al.’ Opnieuw keek Luciano woest naar de prinses. Verschrikkelijk mens dat ze was. Hoe durfde zij te twijfelen aan zijn genialiteit? Wacht maar. Het volgende stuk zou haar zeker van haar stoel blazen. Hij spreidde zijn enorme armen en het orkest speelde opnieuw. Maar wederom kapte de prinses de muziek al na een paar maten af. En daarna weer. En weer! Stuk na stuk brulde de prinses vanuit de zaal: ‘Ken ik al! Ja, deze ook! Ken ik ook al! Saai!’ Luciano werd witheet. Het zweet parelde over zijn voorhoofd, terwijl hij zich in rap tempo door zijn stapel muziek werkte. Hoe kon die prinses al zijn muziek al kennen? Was het dan toch waar? Was er dan echt gebeurd waar niemand rekening mee hield? Waren alle melodieën gewoon op? Dan zou ook hij nooit meer iets nieuws kunnen verzinnen! Hij kon het niet geloven. Want hij was immers Luciano Crescendo. De grote componist, die groter was dan de muziek zelf. Toch lag er na een aantal uren nog maar één velletje op zijn lessenaar. Dit moest hem worden! Het stuk muziek dat de prinses nog níet kende. De angstige eerste maten klonken door de zaal. En even leek het of het stil bleef. Zou het hem dan toch gelukt zijn? Maar helaas, achter hem klonk opnieuw de stem van de prinses. ‘Ja, stop maar weer! Ook deze ken ik al. Pfff, kan je dan echt niets nieuws verzinnen?’ Op dat moment knapte er iets in het hoofd van Luciano. Hoe was dit mogelijk? Hij begon te schreeuwen en te schuimbekken. Hij was woedend! Furieus sprong hij op en neer op zijn katheder. Zijn bolle buik vloog alle kanten op. De orkestleden hielden zich angstig aan elkaar vast, terwijl het podium onder hen heviger en heviger begon te trillen. Niets of niemand kon de razernij van Luciano stoppen. Hij zwaaide wild met zijn lessenaar terwijl hij harder en harder begon te stampen. Hier en daar begonnen de planken in het podium los te laten. De eerste violiste probeerde Luciano nog te kalmeren, maar het was al te laat. Met een enorm gekraak begaf het podium het onder het gewicht van de stampende Luciano en met een donderend geweld verdween het hele orkest in de diepte.
Even was het stil. Tot er in de zaal iemand enthousiast begon te joelen en te applaudisseren. Het was de prinses. Ze was op haar stoel gaan staan en riep: ‘Bravo! Bravo! Wat een fantastisch stuk! Kijk, dit bedoelde ik nu. Wat een passie. Wat een hartstocht! Intens, dat zeker, maar bovenal … nieuw!’ Ze klopte de verbaasde dirigent naast haar op zijn schouder. ‘Goede man, wat een briljant idee om Luciano Crescendo uit te nodigen. Mijn complimenten, hoor!’ De dirigent keek onthutst naar het podium. Daar zag hij hoe de eerste orkestleden uit het gat klommen, hun kapotte instrumenten in de hand. Dat zag er niet best uit. Maar naast hem was de prinses nog steeds in alle staten. ‘Bravo! Dit was werkelijk geniaal. Welk een onstuimigheid. Wat een durf. Goede man, ik verwacht dat u morgen opnieuw eenzelfde stuk voor mij opvoert. Dat gaat toch wel lukken? Oh, ik kan nu al niet wachten!’ Ze sprong op, knikte naar de verbouwereerde orkestleden, en verliet opgetogen de zaal.
Op het podium sloegen de orkestleden het stof van hun kleding. Trombones werden rechtgebogen, snaren werden uit haren getrokken, en stukken viool werden bij elkaar gezocht. De dirigent bekeek het met gemengde gevoelens. Morgen eenzelfde stuk? Nou, dat zou nog wel eens een probleem kunnen worden. Plotseling klonk er vanuit het gat in het podium een luide stem. Het was Luciano. ‘Hahaaa, zie je nou wel! Het is mij gelukt!’ brulde hij, terwijl zijn enorme lijf uit het gat klom. ‘Ach, ik heb er natuurlijk ook geen moment aan getwijfeld. Als de prinses een uniek stuk wil, dan krijgt ze dat! Want ik, Luciano Crescendo, schríjf geen muziek … nee, nee, nee … ik BEN muziek! En zolang ik leef zal dit orkest de prinses nooit meer teleurstellen.’
En zo kon het gebeuren dat het Dwaels Orkest vanaf die dag avond aan avond vrijwillig in het gat sprong om de prinses maar te behagen. De herrie was tot ver buiten Dwaele te horen. Maar de prinses genoot ervan. Want het klonk steeds weer anders, en altijd weer nieuw. En dat was precies wat ze wilde. Als het voltallige orkest weer eens voor haar ogen in het gat was geduveld, zocht ze met betraande ogen naar de juiste woorden: Dit orkest was buitengewoon, briljant, fantastisch, ronduit verbluffend, of meer nog … verpletterend!