Verborgen in de kelder van het Dwaelse Koninklijk Archief ligt een heel bijzonder boek. Het is groot en enorm dik. Het is ‘Het Dwaels Reglement voor Magie en Hekserij’. In dit boek staan historische spreuken, en formules voor magische brouwsels, die de stad en haar bewoners al eeuwen beschermen tegen vijandige invloeden van buitenaf. Overigens is zo’n boek niet geheel uniek voor Dwaele. Ik weet zeker dat ook jouw stad of dorp zo’n boek heeft. Men zal er alleen niet al te open over zijn. En dat is te begrijpen. Luister maar.
Op een Dwaelse dag, in een ver verleden, luidde de bel van het Koninklijk Archief. Toen de koninklijke archivaris opendeed stonden daar twee heren. Een grote en een kleine. Ze spraken nog deftiger dan ze gekleed waren. Of ze even een kijkje mochten nemen bij het ‘grote boek.’
De archivaris keek hen aan en vroeg: ‘Het grote boek?’
‘Ja, u weet wel,’ sprak de ene heer, en gaf de archivaris een knipoog, ‘het grote boek in de kelder.’ De archivaris bekeek de heren nog eens goed en zei toen: ‘Tja, dan moet ik u teleurstellen. Dat is helaas verboden. Het grote boek ontvangt nimmer bezoek.’ De ene deftige man keek de andere deftige man aan. Deze knikte en begon spontaan in zijn handen te klappen. ‘Chapeau, chapeau!Heel goed, hoor.’
De archivaris snapte er niets van. ‘Chapeau?’
De lange man nam weer het woord. ‘Inderdaad, goede man. U bent overduidelijk een toegewijde bewaker van het boek. En dat doet ons goed. Mogen wij ons even voorstellen. Mijn naam is Boudewijn Boek en dit is mijn compagnon Wouter Wurm. Wij komen voor de revisie.’
De archivaris begreep er steeds minder van. ‘De revisie?’
De lange man trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ja, de revisie van het grote boek. Ik neem aan dat u onze brief daarover ontvangen hebt?’
De archivaris groef driftig in zijn geheugen, maar schudde toen zijn hoofd. De kleine man wierp zijn handen naar de hemel. ‘Ach, de post. Weer de post! Er komt vandaag de dag geen brief meer aan. Logisch dat u niet van onze komst weet. Begrijpen wij volledig. Maar goed, beter laat dan nooit. Ziet u, mijn collega en ik zijn verantwoordelijk voor de inhoud van alle Reglementen voor Magie en Hekserij. Dus ook die van Dwaele. Tijden veranderen en dus mag de inhoud niet achterblijven. Dat begrijpt u vast. Noem het een broodnodige update. Nou, en die update, die doen wij.’
De archivaris krabbelde achter zijn oren. ‘Maar het reglement is nog nooit aangepast!’ De lange man porde de archivaris in zijn zij. ‘Dan zijn we geen dag te laat. Nou, als u ons even wilt excuseren, dan kunnen wel aan de slag. We kennen de weg.’ Hierop daalden de beide mannen af in de kelder en kwamen even later terug met een enorm boek. Het zweet brak de archivaris uit. ‘Tja heren, het spijt mij het u te moeten zeggen, maar ik heb toch mijn twijfels.’ De mannen beenden echter resoluut richting de voordeur. ‘Laat u ons alstublieft ons werk doen. Twijfels kunt u kwijt bij de Koning.’ Zei de kleine man. ‘Maar ik waarschuw u, hij is de laatste tijd niet in zijn beste doen. Nou, tot snel!’ Een harde klap klonk door het Koninklijk Archief toen de deur achter hem dichtviel.
Eenmaal buiten zetten de beide mannen het op een hollen. ‘Nou dat ging nog maar net goed. Zag je hem twijfelen?’ sprak de lange man. De kleine man kon hem amper bijhouden. ‘Ja, dit had niet veel langer moeten duren. Laten we maken dat we wegkomen. Straks komt hij ons achterna. Ik kan het gewoon niet geloven. We hebben het boek!’
Niet veel later bereikten de mannen een klein huisje even buiten de stadsmuur. Hijgend gooide de lange man het enorme boek op tafel. ‘Zo. En dan nu, aan het werk! Nog even en we hebben alle magie in handen. Dit boek gaat ons schathemeltje rijk maken.’ Hij greep de kaft om het boek open te slaan. Maar, wat was dat nou? Dat ging zo makkelijk nog niet. Hij probeerde het nog een keer.
‘Wat is er?’ Vroeg de kleine man.
‘Dat verdraaide boek,’ gromde de lange man. ‘Het gaat niet open.’
De kleine man kwam naast zijn kompaan staan. ‘Laat mij maar even.’
Maar wat hij ook probeerde, ook hem lukte het niet. ‘Wat is dit nu? Een boek met een eigen willetje?’
De beide mannen bogen zich over het boek en speurden naar een manier om het te openen. Toen stootte de kleine man de lange man aan. ‘Verdraaid. Kijk hier eens.’ Met zijn vinger wees hij op rug van het boek. Daar, onderaan, stond een kleine tekst:
‘Dit boek is niet voor gebroed
Schelmen en schavuiten
Slechts een inborst rein en goed
Zal haar inhoud doen ontsluiten’
De lange man zuchtte: ‘Een inborst rein en goed? Nou, dat wordt in ons geval nogal lastig. We hebben dat boek nota bene net gejat.’ De kleine man fronste zijn wenkbrauwen en krabbelde door zijn haar. ‘Ja, dan kunnen we het wel schudden. Dat boek gaat voor ons nooit open.’
De lange man dacht even na. ‘Nou, zeg nooit nooit.’
De kleine man trok een wenkbrauw op. ‘Want?’
Zijn lange vriend greep hem bij zijn schouders. ‘Omdat wij dit boek zijn zin gaan geven. Let op. Jij loopt nu naar buiten en doet iets goeds. Het maakt niet uit wat. Maar kom niet terug voor je iets deugdelijks hebt gedaan, zodat dat boek ziet dat wij nette kerels zijn en zich voor ons opent.’ De ogen van de kleine man begonnen te glunderen en zonder aarzeling rende hij de deur uit.
Even later kwam hij terug. ‘Gelukt!’ Hijgde hij, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd depte. Ogenblikkelijk liep de lange man naar de tafel en pakte het boek. ‘Nou boekje, doe eens even lief.’ Maar opnieuw bleef het boek potdicht.
‘Wat krijgen we nou?’ Zei de lange man. ‘Hij wil nog steeds niet open. Zeg, je hebt daar buiten toch wel iets goeds gedaan?’
‘Jazeker,’ antwoordde de kleine man, ‘ik heb een oud dametje helpen oversteken.’
De lange man keek vertwijfeld naar het boek. ‘Tja, dat zou toch voldoende moeten zijn?’ De kleine man aarzelde. ‘Nou, bij nader inzien weet ik niet helemaal zeker of ze wel wílde oversteken.’
De lange boef keek hem verbaasd aan. ‘Hoe bedoel je?’
De kleine man keek beteuterd. ‘Tja, ik heb het niet aan haar gevraagd, of zo.’
‘Oelewapper!’ Bromde de lange man. ‘Vind je het gek dat dat boek niet open wil? Je hebt een oude vrouw tegen haar zin de straat over geduwd.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Goed, ik zal het zelf wel weer doen.’ Boos sloeg hij zijn mantel om en rende naar buiten.
Niet veel later was ook hij weer terug. Zijn gezicht stond nog steeds op onweer. ‘Ook niet gelukt?’ Vroeg de kleine man.
De lange man knorde wat en zakte in een stoel. ‘Op zoek naar een goede daad liep ik net de markt op. Daar zag ik een jongedame een grote plas naderen. Dus ik besluit mijn mantel af te nemen, die over de plas te leggen, en de dame aan haar hand over mijn mantel te laten lopen.’ De kleine man keek hem vragend aan. ‘Nou, dat klinkt toch geweldig?’ De lange man hield zijn handen voor zijn gezicht. ‘Ja, behalve dat het geen plas was, maar een vijvertje. Ze zakte met mantel en al naar de bodem. Omstanders spraken er schande van en hebben me tot aan de stadspoort achterna gezeten.’
De beide mannen vielen stil en staarden voor zich uit. Ze konden toch wel íets goed doen? Op deze manier ging het magische boek nooit open. Zouden ze wellicht vergeten zijn wat ‘goed doen’ was? Het zou kunnen. Het was immers al tijden geleden. Ze besloten het er maar op te wagen. Ze verborgen het grote boek in de kelder en vulden de dagen erna met het zoeken naar goede daden en doelen. Dat bleek aanvankelijk wat ver gegrepen, maar beetje bij beetje lukte het ze om goed te doen. Zo werden er door beide heren deuren opengehouden, afval opgeraapt, complimenten gegeven, de weg gewezen en plaatsen afgestaan. Het ging ze warempel steeds beter af. Ze werden er zelfs goed in. En de Dwaelers? Die waardeerden deze ontwikkeling maar al te zeer. En zo kwam het dat de mannen er meer en meer plezier in begonnen te krijgen. Ze deden goed, maar dat voelde ook goed. Zo goed zelfs, dat het hen veranderde. Weken en maanden gingen voorbij waarin hun oude streken plaats maakten voor vriendelijkheid en hulpvaardigheid.
Op een goede dag kwamen ze in de kelder het grote boek weer tegen. Oh ja, dat boek! Dat was er ook nog. Na al die tijd was het aan hun aandacht ontsnapt. De twee mannen keken elkaar aan.
‘Nou, we hebben ondertussen zoveel goeds gedaan,’ zei de kleine man, ‘hij zal nu toch wel opengaan?’
De grote man trok zijn schouders op. ‘Tja, hoeveel goeds verwacht het nog van ons?’
Hij was even stil. ‘We zouden het kunnen proberen. Dan zou niets onze rijkdom nog in de weg staan.’ Hij wreef met zijn hand over het boek. De kleine man twijfelde. ’Nou ja, niets? Wellicht hebben we nog één goede daad te verrichten.’ Hij keek zijn lange vriend veelzeggend aan. De stilte die volgde legde zijn laatste twijfels het zwijgen op. ‘Je hebt gelijk.’ Zei hij.
Niet veel later rinkelde het belletje van het Koninklijk Archief. De archivaris bekeek verbaasd hoe de beide mannen het grote boek naar binnen sjouwden. ‘Ach, daar bent u dan eindelijk. Nou, u heeft uw tijd nodig gehad. En, is het boek weer helemaal gereviseerd?’ De twee mannen legden het boek op tafel. ‘Nou, het boek niet. Maar wij wel. Meneer de archivaris, wij komen u onze excuses aanbieden en u het boek teruggeven. Dit had nooit mogen gebeuren.’
De archivaris keek de mannen vragend aan. ‘U bedoelt?’
De kleine man legde zijn hand op het boek. ‘Wij bedoelen dat het boek ons veel heeft verteld zonder ook maar één keer geopend te zijn.’ De lange man knikte. ’Het heeft ons ongeopend de ogen geopend. Het heeft ons veranderd. En dus slaan we onze bladzijde om. Ons oude leventje van roven en bedrog is voorbij.’ Hierop groetten de mannen de archivaris hartelijk, en liepen ze naar buiten.
In de stilte die achterbleef pakte de archivaris het grote boek op, en grinnikte. ‘Goed gedaan, ouwe jongen. Fijn dat je er weer bent. Zo te horen heb je wederom een succesje geboekt, al heeft het dit keer wel even geduurd.’ Voorzichtig liep hij de trap af naar de kelder. Hier, ik leg je snel weer terug op de plek van Het Dwaels Reglement voor Magie en Hekserij. Dát boek ligt gelukkig veilig opgeborgen op zolder. Ongetwijfeld zal er zich binnenkort wel weer iemand voor melden. En ongetwijfeld krijg jij ook die persoon weer op het rechte pad. Een waar succesverhaal, voor zo’n gesloten boek!