Het Kleyn Museum der Grootheden

Op de hoek van een dromerig pleintje in Dwaele stond lang geleden een klein huisje. Je moest het echt even zoeken. Zo klein was het. In het huisje woonde Albertus, een oude man die je niet veel buiten zag. Hij was binnen namelijk veel te druk. Ben je benieuwd waarmee? Lees dan maar snel verder…

Op een dag kreeg Albertus hoog bezoek toen een keurige dame in een keurige jurk uit een keurige koets stapte, en op zijn deur klopte. Toen de deur eindelijk openzwaaide stond daar een klein mannetje. Hij had korte armpjes en korte beentjes, en een bolle buik. Boven zijn baard droeg hij een vrolijke glimlach. Zijn pretoogjes keken die dame aan. ‘Goedendag.’ Zei hij vriendelijk. ‘U bent Albertus?’ Vroeg de dame. ‘Albertus? euh ja, ja,ja,’ sprak hij, ‘ik ben Albertus.’  ‘Juist. Meneer Albertus, mijn naam is Anna Jacoba Maria van Leijen. Ik kom namens de Koning. Komt het gelegen?’ ‘Euh, ja, hoor. Natuurlijk. Namens de koning. Toe maar. Kom verder.’ Het kleine mannetje wenkte de dame naar binnen. Deze moest haar hoofd diep buigen om door het kleine deurtje naar binnen te stappen. Eenmaal binnen keek ze vol verbazing in het rond. Om haar heen stond een oneindige hoeveelheid dozen. Ze stonden overal. In grote stapels. Tot aan het plafond! Ook stonden er wel honderden flessen, groot en klein, kriskras door de kamer. Ze moest moeite doen er niet over te struikelen.

‘Heb ik u lang laten wachten?’ Sprak Albertus.  ‘Hm, tamelijk,’ sprak de dame. ‘Hoogst onprettig.’ ‘Ja, euh … ik was achter nogal druk met mijn werkzaamheden, zei Albertus, ‘dus ik hoorde u niet. Waar heb ik uw bezoek aan te danken?’ Vanonder haar arm pakte de dame een map met papieren en begon daarin te bladeren. ‘Nou, om die werkzaamheden gaat het nu net. Meneer Albertus, Zijne Majesteit heeft kennis genomen van bepaalde onverkwikkelijkheden die in uw woning zouden plaatsvinden. Zijne majesteit heeft besloten dat hieraan een eind gemaakt moet worden en Zijne Majesteit heeft mij daarom geboden polshoogte te nemen.’ 

Albertus keek omhoog naar de lange vrouw voor hem. ‘Oh. Ja, ja. En waaraan stoort Zijne Majesteit zich dan zo, als ik u vragen mag?’ De dame knikte naar een enorme stapel dozen naast haar ‘Het gaat om uw … verzameling.’ ‘Mijn verzameling?’ Albertus fronste zijn wenkbrauwen. ‘U bedoelt mijn museum. ’De dame keek de kamer rond. ‘U … noemt dit een museum?’ ‘Jazeker,’ sprak Albertus trots, ‘het Kleyn Museum der Grootheden. De dame keek om zich heen. ‘Nou, klein is het zeker.’ Zei ze, terwijl ze zich met moeite een weg door de kamer baande. ‘Maar meneer Albertus, u kunt toch onmogelijk beweren dat u hier een museum beheert. Ik zie alleen maar dozen en flessen.’ Albertus glimlachte geheimzinnig. ‘Ja, maar het gaat natuurlijk niet om de dozen en flessen. Nee, daarvoor komen de mensen niet naar dit museum. Nee, nee. Het gaat om wat er IN die dozen en flessen zit.’

De dame bekeek een grote doos die voor haar op een tafeltje stond. ‘Oh, en wat zit er dan zoal in?’ Albertus knikte naar de doos. ‘Leest u maar. Het kaartje staat erbij.’ De dame boog zich voorover en las het kaartje. Toen keek ze Albertus verbaasd aan. ‘Dat meent u niet. Dat wat hier op dit kaartje staat, dat zit allemaal in die doos?’ Albertus glimlachte. ‘Zeker.’  De dame las het kaartje hardop voor. ’De Dwaelse Stadsmolen?’ Albertus kwam naast haar staan. ‘Ja, ja. Met wieken en al!’ De deftige dame fronste haar wenkbrauwen. ‘Maar die molen is jaren geleden van ellende in elkaar gestort.’ ‘Klopt.’ Antwoordde Albertus. ‘En dat maakte het voor mij daarom een stuk makkelijker.’

‘Maar… Zo’n enorme molen. In zo’n klein doosje. Dat past toch niet?’ Zei de dame vertwijfeld. ‘Oh, en of dat past.’ Reageerde Albertus. ‘Het staat toch voor u?’ De dame liep om de doos heen. ‘Nou, u lijkt nogal zeker van uw zaak. Zou u deze doos dan kunnen openen, zodat ik het kan controleren?’ Albertus schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee, nee. Dat zal niet gaan. U moet begrijpen dat een enorme stadsmolen niet zomaar in zo’n doos verdwijnt. Dat vereist vakkundigheid, ziet u? Vakkundigheid. En wekenlang proppen.’ De gezante keek Albertus verwonderd aan. ‘Proppen?’ ‘Ja, natuurlijk.’ Sprak Albertus. ‘Proppen. Anders lukt je natuurlijk niet. Het vergt echt een jarenlange ervaring. En zelfs dan is het iedere keer weer een wonder als het past. Dus deze doos blijft gewoon dicht. Met verschuldigde eerbied, uiteraard.’

De chique dame bekeek de doos en bedacht zich hoe dat kleine ventje daar een hele molen in had weten te proppen. Een wonder. Zeg dat wel. Of liever, absoluut onmogelijk! Ze liep naar een plank aan de muur en pakte er een fles af. Ze hield hem tegen het licht en schudde hem. ’En wat zit hier dan in, als ik vragen mag?’  Direct rende Albertus op haar af en greep de fles. ‘Pas alstublieft op! U heeft geen idee wat u in uw handen heeft. In deze fles zit de najaarsstorm van vorig jaar. Die mag absoluut niet geschud worden! De storm is namelijk nog lang niet gaan liggen.’ Met grote ogen bekeek de dame hoe Albertus de fles uiterst voorzichtig terugzette. ‘Meneer Albertus. U denkt toch niet dat ik geloof dat u een hele storm in zo’n fles hebt gepropt?’ ‘Geloof wat u wil,’ zei Albertus, ‘maar het ging zeker niet vanzelf. Die storm, dat was een pittige. Hij zat overal. In het bos, aan de kust, onder daken. Maar met hard werken is het uiteindelijk gelukt. Een prachtige aanvulling op de collectie.’  De dame schudde haar hoofd. ‘Ik weet het zo net nog niet. Het klinkt mij allemaal wel erg ongeloofwaardig.’ Ze tikte met haar voet op een grote doos voor haar. ‘Want wat zou dit dan moeten zijn?’  ‘Dat’, zei Albertus plechtig, ‘dat is de abdij van Rondelmonde.’  De vrouw proestte het uit. ‘Ach toe nou, de Abdij van Rondelmonde. Die is nog nooit gevonden. Men vraagt zich al eeuwen af of die abdij überhaupt ooit heeft bestaan!’  Albertus haalde zijn schouders op. ‘Nou, het antwoord staat voor u.’  Hij keek de gezante strak aan. Maar deze ontweek zijn blik en staarde naar de doos voor haar voeten.

‘Meneer Albertus,’ zei ze uiteindelijk, ‘ik denk dat ik wel genoeg heb gezien en gehoord. Ik word hier volgens mij enorm in het ootje genomen. Ik geloof er geen snars van. Ik wil u van harte feliciteren met uw levendige fantasie, maar ik vindt niet dat de Dwaelse bevolking daarvan de dupe hoeft te worden. Dit zogenaamde museum van u is pure oplichterij en een schande voor deze stad. Dit stopt hier! Uit naam van Zijne Majesteit ga ik u opdragen uw malafide praktijken voor morgennacht op te doeken.’ Hierop draaide ze zich om en beende ze naar buiten. ‘Beschouw uzelf als een gewaarschuwd mens.’

Albertus keek beteuterd om zich heen. De woorden van de dame klonken nog na tussen de enorme stapels dozen en oneindige verzameling flessen. Pure oplichterij. Een schande voor deze stad. Voor morgennacht opdoeken. Hij werd er verdrietig van. Terwijl een mager namiddagzonnetje door de ramen scheen, besloot hij heel even bij de pakken neer te zitten.

De volgende avond, klokslag middernacht, stopte de Koninklijke koets weer op het pleintje. De deur zwaaide open en de nette dame stapte uit. Ze streek haar jurk glad en stapte op het huis van Albertus af. Maar… wat was dat? Zag ze het goed? Dit kon toch niet? Ze knipperde met haar ogen en speurde het pleintje rond. Waar stond het huis van Albertus? Gisteren stond het hier toch nog, hier op de hoek van het plein. En nu was het… weg? Ze liep op de plek af waar ze gisteren nog voor de deur had gestaan. Maar daar, tussen de andere huizen, was niets… Of, nou ja, niets… Er stond wel een doos. Ze keek omhoog naar het gat tussen de andere huizen, en toen weer naar beneden, naar de doos. Het zou toch niet? Op de doos zat een briefje. Ze boog zich voorover en las het:

Geachte Mevrouw van Leien,

En, begint het u al te dagen,

Of blijft uw vertrouwen broos?

Mocht u het toch willen wagen,

Vindt u het antwoord in deze doos.  

Vertrouw op elk wonder,

Ook al gaat het u te boven.

Niets is té bijzonder,

Wanneer u kiest het te geloven.

Laat hier je reactie achter.