Het sprookje … het blijft een wonderlijk verhaal. Sprookjes nodigen ons namelijk uit in een wereld die alleen in sprookjes kan bestaan. In die wonderlijke wereld kan alles en mag alles, bestaat er magie en hekserij en wordt het onverklaarbare spontaan verklaarbaar. Sprookjes weten in hun subtiele eenvoud jong en oud al eeuwen te intrigeren. Als liefhebber, schrijver en illustrator van sprookjes hoop ik dat ze dat nog lang en gelukkig blijven doen.
Het hedendaagse sprookje vindt zijn oorsprong in de middeleeuwse ‘sproke’, een verhaal dat mondeling van generatie op generatie werd doorverteld. De bevolking kon destijds nog geen letter lezen en deze vertellingen onderwezen haar de wijze les dat het goede altijd van het kwade zou winnen. In de loop van vele jaren vond het sprookje zijn weg op papier en werden deze eeuwenoude volksvertellingen voor ons bewaard. De verhalen bieden vandaag de dag een nostalgisch en fantasierijk inkijkje in de wereld van toen.
In de vele bekende en minder bekende sprookjes vindt men vaak overeenkomsten in opbouw en stijl. Zo kent bijvoorbeeld iedereen de vaste opmaat ‘Er was eens…’ en eindigt menig sprookje met het volledig geaccepteerde ‘…en ze leefden nog lang en gelukkig.’
In het sprookje wordt een verhaal verteld, waarin de hoofdpersoon het kwaad, of een onneembare barrière, dient te overwinnen. Dit lukt uiteindelijk door een heroïsche daad van de held zelf (Kleinduimpje) of door tussenkomst van een ander deugdelijk persoon (een knappe prins of dappere jager). Voeg hier een flinke dosis magie en onverklaarbare gebeurtenissen aan toe en zie daar, het DNA van het sprookje ontvouwt zich op papier.
Zouden we dat DNA verder ontleden, dan vinden we nog meer opmerkelijke eigenschappen. Zo doe je sprookjes niets tekort met de bewering dat de verhalen vaak ongecompliceerd zijn en de karakters weinig uitgediept. Dit laatste komt duidelijk naar voren in het sprookje van ‘Roodkapje’, in de versie van de gebroeders Grimm. Iedereen kent het sprookje, maar hoe goed kennen we het meisje zelf? Als Roodkapje al een eigen naam heeft, is deze niet bekend. Wat we wel weten is dat ze samen met haar moeder in het bos woont. Over papa of andere gezinsleden wordt niet gesproken. Wat we ook weten is dat Roodkapje een duidelijke voorkeur heeft voor een specifiek rood kapje en dat ze door het leven gaat als een vrolijk kind. Verder gaat de beschrijving van haar persoontje niet. Dit lot treft ook de andere karakters uit dit sprookje. Zo wordt er niet gerept over de mogelijk stroeve relatie tussen moeder en oma, en lezen we ook niets over de vriendelijke kanten van de boze wolf. De karakters zijn volledig teruggebracht tot de functie die ze bekleden in het verhaal. Waar een zorgvuldig opgebouwd karakter in een roman het verhaal vorm geeft, breekt zij een sprookje er juist mee af.
Net zo kenmerkend is de paradox dat sprookjes, hoewel ze een kinderlijk karakter hebben, soms bol staan van volwassen geweld. Ik kan mij de klachten van menig ouder levendig voorstellen als in Sesamstraat op een avond Bert en Ernie met elkaar op de vuist gaan. Maar diezelfde ouder leest zijn kroost even later wel voor hoe de heks Hans en Grietje op het menu zet en de koningin het hart van haar stiefdochter Sneeuwwitje opeist. Je kunt je afvragen welke kwalificaties ‘De Kijkwijzer’ op dergelijke sprookjes zou plakken. Toch wordt dit geweld alom geaccepteerd. En begrijpelijk. Want hoe akeliger het kwaad, hoe meer er te griezelen valt, en hoe groter de triomf van de held. Goed over kwaad. Het hoort onomstotelijk bij de moraal van het verhaal. Die moraal vormt, samen met de andere wonderlijke kenmerken, het DNA van het sprookje.
Dat dit DNA in veel opzichten niet overeenkomt met dat van de moderne literatuur is evident. Je kunt een levendig gesprek voeren over hoe het sprookje zich verhoudt tot de ‘serieuze’ letterkunde. Wat is de erfenis van de gebroeders Grimm, Andersen en Perrault? En welke plek verdient zij eigenlijk in uw boekenkast? Mijn antwoord is: ‘Dat mag u zelf weten. Het is immers uw boekenkast.’ Zet uw sprookjesbundel gerust eens een tijdje naast Mulisch of Reve. Hij zal ze heus niet bijten. Schuif hem eens tussen geschiedenisboeken of poëzie. En zet hem vooral eens onderin, zodat ook jonge handjes hem weten te vinden. Maar lees hem, herontdek hem desnoods, want ik geloof dat dit stukje cultuur zal voortbestaan door de mensen die bereid zijn het te bewaren.
De criticus mag beweren dat het sprookje een kinderlijk en weinig innovatief stukje proza is. De liefhebber zal zeggen: ‘Gelukkig maar.’ Want juist door die koppigheid heeft het sprookje zijn waarde weten te behouden: een mooi prentje in woorden, een stukje cultuurgoed dat jong en oud weet te boeien en te betoveren. Het sprookje is als een oud draaiorgeltje in de moderne winkelstraat en als een nostalgische ets van Pieck in het museum voor Moderne Kunsten. Het bekleedt al eeuwen een unieke plaats in onze cultuur. En voor wie wil luisteren, is het nog lang niet uitverteld. Ik wens u veel sprookjes toe.